Deze podcast wordt mogelijk gemaakt door Dakzaken.
Bezoek hier de website van Hans Beers en laat je verrassen
Mijn gast Hans Beers,
Hans Beers’ verhaal laat zich het best begrijpen als een consequente zoektocht naar vorm, ritme en betekenis—met telkens dezelfde drijfveer: creëren, verbeteren en mensen raken. In het gesprek ontstaat een levenslijn met drie duidelijke “bedrijven”: muziek (maken en organiseren), onderwijs/leidinggeven, en uiteindelijk het kappersvak. Die lijn wordt niet gepresenteerd als strak uitgestippeld, maar als een reeks stappen waarin nieuwsgierigheid, plichtsbesef en toeval steeds opnieuw richting geven.
Van een introvert jongetje naar een maker die wil excelleren
Hans groeit op in Winkel, Noord-Holland, als derde kind tussen twee oudere broers. Hij beschrijft hoe hij vaak alleen was: weinig leeftijdsgenoten in de buurt, veel tijd thuis, en ouders die door hun transportbedrijf zeer druk waren. Dat alleen-zijn wordt niet geromantiseerd; hij noemt ook het gemis aan contact en het “op jezelf aangewezen zijn”. Een scherp, emotioneel jeugdfragment is het overlijden van een vriendje op zesjarige leeftijd en het gegeven dat daar destijds nauwelijks over gesproken werd—iets dat pas decennia later, bij het zien van een grafsteen, weer echt binnenkomt.Tegelijk laat die jeugd al twee talentlijnen zien die later steeds terugkeren: muziek en beeld. Hij krijgt pianoles, maar vooral de drumband (met techniek, ritme en het kunnen noteren) grijpt hem. Daarnaast tekent hij veel en wint hij in het dorp prijzen met figuratief werk. De motivatie is dubbel: plezier in het maken én het verlangen naar erkenning—complimenten, gezien worden, applaus. Dat sluit aan bij zijn latere houding op school: hij is niet iemand die “net voldoende” wil halen, maar iemand die systematisch op het maximum mikt.
Studiekeuze: tussen verwachting en eigen richting
Op de middelbare school in Schagen ontwikkelt Hans zich breed, met duidelijke voorkeur voor exacte vakken. Hij ervaart ook hoe groepsdynamiek (sport, samen iets doen) iets in hem opent dat hij als kind gemist heeft. Daarna volgt een belangrijk keuzemoment: hij begint met rechten aan de UvA, maar vertelt expliciet dat dit niet primair zijn eigen keuze was. Hij behaalt het “kandidaat” (door hem gelijkgesteld aan het huidige bachelor-niveau) en doet nog een basis doctoraal jaar, maar de muziek blijft trekken. Uiteindelijk doet hij—buiten zijn ouders om—toelating voor het conservatorium. Pas later durft hij te zeggen dat hij “al jaren geen recht” meer studeert. Dat gesprek met zijn vader wordt neergezet als nuchter, met onderliggend wel de spanning van erkenning en de wens van ouders dat een kind “goed terechtkomt”.
Muziek als vak: docent, componist en directeur
Hans kiest op het conservatorium voor de opleiding schoolmuziek (muziekdocent), juist omdat het een brede, “duizendpoot”-opleiding is: arrangeren, orkest/koor leiden, didactiek en psychologie. Lesgeven blijkt iets dat al vroeg in hem zat (drumband, klasgenoten helpen), en dat later ook een rode draad wordt: hij wil niet alleen maken, maar ook overdragen en ontwikkelen.Als componist en maker werkt hij aan theater- en musicalproducties (o.a. voor toneelgroep Toetssteen en opdrachten rond kindertheater), waarin hij beschrijft hoe muziek ontstaat: metrum vinden, melodie en harmonie zoeken, en stap voor stap een stuk bouwen dat werkt voor solisten of koor. Die aanpak is ambachtelijk, niet romantisch: “langzamerhand” ontstaat iets, en juist die tijdsintensiteit verklaart mede waarom hij het componeren later minder kan combineren met andere verantwoordelijkheden.Daarna wordt hij relatief jong directeur van een muziekschool in Amsterdam-Noord. Eén van de eerste grote vraagstukken is financieel: de school draait fors tekort. Hans beschrijft hoe hij dat ombuigt naar een overschot, onder meer door een enquête onder leerlingen (tarieven verhogen versus meer leerlingen per uur) en door tegelijk te zorgen voor een fonds zodat kinderen niet buitenspel komen te staan. Hij koppelt daar een visie aan: kwaliteit en individuele les moeten overeind blijven, óók binnen een gesubsidieerde omgeving. Daarnaast zoekt hij expliciet het “naar buiten keren” van de muziekschool: zichtbaar maken wat je doet, ambitie tonen, talent koesteren.
Impresariaat: pionieren, ondernemen, en de prijs daarvan
Na die fase kiest Hans voor een nieuwe rol: dichter bij de uitvoeringspraktijk, maar niet als uitvoerder—eerder als degene die het mogelijk maakt. Via zijn netwerk (o.a. Cor Bakker en het circuit rond lichte muziek/jazz) ziet hij een gat in de markt: er is nauwelijks impresariaat voor lichte muziek op concertpodia. Hij bouwt een “stal” van acts en doet dat zonder klassieke leerschool in het vak. Dit is het moment waarop hij zijn levenshouding kernachtig samenvat: veel is hem “overkomen”, maar hij laat het ook toe—en soms kiest hij er bewust voor om iets te doen wat hij nog niet eerder deed.Het impresariaat blijkt intens: zeven dagen per week, avonden in theaters, relaties onderhouden, verkopen, meereizen. Hij schetst ook het structurele spanningsveld: in Nederland doet één persoon vaak meerdere rollen (management, agency, promotie) voor een relatief klein percentage, terwijl in grotere markten die functies verdeeld zijn. Hij vertegenwoordigt artiesten van hoog niveau (hij noemt o.a. Toots Thielemans en Clio/“Cleo” Lane) en bouwt producties, maar geeft ook toe dat hij soms te kritisch was op het commerciële en te weinig het financiële fundament borgde.
Burn-out en heroriëntatie: “ik kan niet meer”
Het kantelpunt komt in de eerste week van januari (hij refereert aan 2004 als berucht moment): op kantoor, bij het bespreken van plannen, zegt hij hardop dat hij “helemaal niet meer kan”. Daarna lukt zelfs bellen niet meer; de arts noemt het eenvoudigweg een burn-out. Hans beschrijft herkenbare signalen in de aanloop: administratie vermijden, post niet openen, alles stapelt op tot “de emmer overloopt”. In de reflectie richting gezin is hij nuchter: spijt helpt niet, maar waarschuwen en grenzen bewaken wél.
Tweede leven: kapper als vak, visie en professionalisering
Op zijn 48e besluit Hans kapper te worden—iets dat al sinds zijn studententijd als fascinatie aanwezig was, toen hij op Casa 400 begon met knippen en merkte dat hij het kon. Hij benoemt ook het sociale stigma dat hij eerder voelde (“VWO en kapper” was lange tijd geen denkbare combinatie), wat later omslaat in: “wat kan mij het schelen?”Hij is scherp op vakopleiding: zijn avondopleiding ervaart hij als onvoldoende (te grote groepen, te weinig docenttijd, gedateerde didactiek). Vervolgens zoekt hij kwaliteit en komt terecht bij een nieuwe, fashion-gerichte opleiding (Bee Academy), met docenten die volgens hem op topniveau opereren. Van daaruit groeit zijn bredere visie: het kappersvak heeft meerdere dimensies—ambacht, ondernemerschap, fashion, theater/film—en verdient volgens hem een serieuze professionaliseringsslag, mogelijk zelfs op hbo-niveau.
De onderliggende levensfilosofie: aandacht, passie en realisme
In het gesprek valt op dat Hans zijn ontwikkeling niet alleen in prestaties uitdrukt, maar ook in waarden. Hij spreekt over aandacht geven als een vorm van zingeving en verbinding—een tegenkracht in een tijd waarin verbinding niet vanzelfsprekend is. En als advies aan jongeren vat hij het samen als een balansformule: passie mét verstand, en niet uitsluitend sturen op inkomen.
10 uitspraken van Hans:
- Probeer wel te genieten van het hier en het nu.
- Mensen mooi maken en mensen blij maken. Wat wil je nog meer?
- Ik ben niet van de zesjescultuur. Ik ging altijd voor de maximale.
- Heel veel dingen zijn me overkomen.
- Maar nee zeggen was geen optie eigenlijk, je deed het gewoon.
- Ik denk dat ik het iets te veel aan het toeval heb overgelaten.
- Het mooiste wat je kan doen in je leven is andere mensen de aandacht geven die ze ook echt nodig hebben, die ze verdienen.
- Volg je hart, maar gebruik je verstand.
- Pas ook zelf op hoe je je leven inricht, en bewaak je eigen privéleven en je energie.
- Meer kleur, meer warmte, meer aandacht, meer stroom.